Met zijn verwrongen blik en verwilderde haardos behoort Ludwig van Beethoven tot de meest archetypische verschijningen van de westerse cultuur. Zijn belang voor de klassieke muziek is nauwelijks te overschatten: de schokgolven van zijn Grosse Fuge en de Hammerklaviersonate waren tot ver in de 20e eeuw merkbaar. Beethovens muziek was er niet om feodale en kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders te vleien. Zijn composities waren eerder merktekens op het pad van zijn eigen individuatie; soms plagerig en sardonisch, dan weer woedend en sarcastisch, maar altijd met een diepe compassie voor minderbedeelden. 'Dat de ongelukkige zich mag troosten met het vinden van een lotgenoot' schreef Beethoven in het Heiligenstädter Testament. Beethovens oeuvre wordt vaak in drie periodes verdeeld. Gedurende de eerste periode bouwde Beethoven voort op wat Haydn en Mozart hem hadden aangereikt ('Mozarts geest uit Haydns handen'). Kenmerkend voor deze periode zijn de Kwartetten op.18, de beide eerste symfonieën, de Sonate Pathétique en de Mondscheinsonate. De confrontatie met toenemende doofheid (waarvan het voornoemde Heiligenstädter Testament getuigenis aflegde) markeert het begin van de tweede periode. Tot deze middenperiode behoren meesterwerken als de Derde Symfonie 'Eroïca', de Vijfde Symfonie 'Noodlot', de Zesde Symfonie 'Pastorale', het Vierde en Vijfde Pianoconcert, de Sonata Appassionata (pianosonate nr.23) en de opera Fidelio. De laatste periode wordt gekenmerkt door muziek van een ongehoorde visionaire kracht, alsof alle grenzen doorbroken moeten worden: 'Alle Menschen werden Brüder' (aldus de koorfinale van de Negende Symfonie). Tot deze periode behoren ook de Kwartetten op.127-135, de Pianosonates nr.28-32 en de Missa Solemnis. (HJ)
Afkomstig uit een klein Oostenrijks boerendorpje begon Bruckner al vroeg muzieklessen te volgen, en zou dat nog lang blijven doen. Door een mengsel van leergierigheid en knagende onzekerheid stortte Bruckner zich van de ene studie in de andere, en hij toonde zich een fanatieke maar ook uitzonderlijk getalenteerde leerling. Componeren deed hij al snel, maar alles van vóór zijn 39e zag hij slechts als oefeningen. Bruckner zou nooit een heel stabiele componist worden en moest het hebben van korte fases van creatieve energie. Daarna kon het redigeren beginnen; vooral bij zijn symfonieën leidde dat tot een onoverzienbare hoeveelheid versies. En ook dát had te maken met zijn zelfvertrouwen, hij was gevoelig voor kritiek. De première van de Derde Symfonie was zelfs een drama: een groot deel van het publiek verliet de zaal, en er verscheen een vernietigende recensie. Gelukkig groeide de waardering voor zijn werk, en de grote Brahms was bij zijn begrafenis. Hopelijk heeft Bruckner het gezien… (TC)