Joseph Haydn stond - samen met Mozart en Beethoven - aan de wieg van wat we de Weense klassieke stijl zijn gaan noemen. En toch speelden de eerste decennia van Haydns carrière zich meestal niet in het grote Wenen af, maar in de provincie. Vanaf 1761 was Haydn als (vice-)kapelmeester verbonden aan het hof van Esterházy. Hier zou hij de grondslagen leggen voor twee prestigieuze genres: het strijkkwartet en de symfonie. Na de dood van prins Nikolaus in 1790 kwam Haydn – met behoud van een pensioen – op straat te staan. De ex-kapelmeester was toen echter al zo beroemd dat de risico’s van het vrije ondernemerschap hem niet konden deren. Hij vervolgde zijn loopbaan met twee succesvolle tournees naar Londen. Voor deze tournees componeerde hij zijn laatste 12 symfonieën (nr.93-104). Uit zijn laatste Weense jaren stammen een aantal van Haydns grootste werken: de oratoria Die Schöpfung en Die Jahreszeiten, en de zes missen voor de naamdag van prinses Hermengild. (HJ)
Pergolesi werd slechts 26 jaar oud. Zijn voortijdige einde markeerde het begin van een cultstatus zoals men dat in de 18e eeuw eigenlijk niet gewend was. Vooral Pergolesi's komische tweeakter La Serva Padrona werd razend populair. In Parijs legde deze komedie een bom onder de ouderwetse en gesubsidieerde operacultuur van Lully en Rameau. Niet minder succesvol was het Stabat Mater voor sopraan en alt, dat het meest herdrukte werk van de 18e eeuw zou worden. Iedereen heeft wel eens de opening van dit werk gehoord, met zijn even schrijnende als geraffineerde spel van consonanten en dissonanten. Niemand minder dan Bach maakte een bewerking van dit Stabat Mater, onder de titel Tilge, Höchester, meine Sünden (BWV.1083). (HJ)
George Gershwin groeide op in een armoedige buurt in New York. Zijn ouders waren Russische immigranten die maar met moeite de eindjes aan elkaar konden knopen. Toch besloten ze om een oude piano aan te schaffen, zodat Ira Gershwin het kon gaan maken als musicus. Alleen bleek niet Ira, maar z’n jongere broer George het muzikale genie te zijn. Ira legde zich toe op het schrijven van teksten en samen werden de broers Gershwin absolute grootheden in de twintigste eeuwse musicalwereld. De composities van George zijn vandaag de dag nog steeds goed beluisterbaar en kunnen in een moderne setting zó opnieuw gebruikt worden. Het bewijs wordt geleverd door het lied Rhapsody in Blue uit 1924, die een aantal keer in de Top 2000 stond. Maar het bekendste voorbeeld is natuurlijk het tijdloze Summertime, dat ontelbare keren door ontelbare artiesten is gecoverd.
Naast Schönberg (1874-1951) en Stravinski (1882-1971) was Béla Bartók een derde belangrijke vernieuwer van de Europese kunstmuziek aan het begin van de twintigste eeuw. Ook hij zocht een weg uit de rond 1900 in een impasse geraakte tonale muziek en vond die in de volksmuziek. Aanvankelijk knoopte hij met zijn symfonisch gedicht Kossuth (1903) aan bij de nationalistische muziektraditie van Liszt, maar vond met de herontdekking van de Hongaarse boerenmuziek zijn eigen stem. Samen met Zoltán Kodály was hij één van de eersten die resultaten van folkloristisch onderzoek toepaste in eigen composities. Groot verschil met componisten uit de negentiende eeuw was dat Bartók folklore niet aanpaste aan het tonale systeem, maar uit volksmuziek zijn eigen muzikale idioom opbouwde. Hierdoor was zijn componeerstijl flexibel ten aanzien van andere gelijktijdige muzikale trends, zonder zijn eigen uitgangspunten geweld aan te doen. Zo naderde hij met de twee Vioolsonates (1921-22) het vrije expressionisme van Schönberg. Vanaf 1926 worden neoclassicistische tendensen à la Stravinski hoorbaar. Niet alleen interesseerde Bartók zich voor Hongaarse volksmuziek, maar kon muzikale folklore van de gehele Balkan, Turkije en Noord-Afrika op zijn warme belangstelling rekenen. (JWvR)
Jean Sibelius was de componist die Finland een eigen geluid gaf, toen deze natie zich aan het begin van de vorige eeuw ontworstelde aan de greep van Rusland. Sibelius schreef een aantal indrukwekkende symfonische gedichten – o.a. Finlandia, Lemminkäinen-suite, Oceaniden, Tapiola - waarbij hij inspiratie ontleende aan de Kalevala, het Finse nationale epos. Minstens zo origineel was hij als symfonicus: zijn zeven symfonieën zijn evenzovele antwoorden op de vraag hoe het genre na de dood van Tsjaikovski moest worden voortgezet.
Astor Piazzolla (1921-1992) is één van de belangrijkste tangocomponisten uit de geschiedenis. Verrassend is dat hij een groot deel van zijn jeugd doorbracht in New York. In 1937 keert Piazzolla terug naar zijn geboorteland Argentinië. Daar richt hij zich op een carrière als klassiek pianist terwijl hij ’s avonds accordeon speelt in tangocabarets. Vanaf 1955 werkt hij aan zijn eigen composities die deze twee invloeden verweven tot een vernieuwend geluid, de ‘neuvo tango’. Op de bruiloft van kroonprins Willem-Alexander en Máxima Zorreguieta maakte Carel Kraayenhof goede sier met Piazzolla’s compositie Adios Noniño. Piazzolla overleed in 1992.
De legendarische violist Nicolò Paganini werd op 27 oktober 1782 in Genoa geboren. Met zijn grensverleggende techniek en magische podiumuitstraling heeft hij de tradities van het concertbedrijf danig opgeschud. Paganini’s spel markeerde de emancipatie van de virtuositeit. Juist het ‘transcendente’ (grensverleggende) van deze virtuositeit sloot naadloos aan bij de romantische modes van Faustiaanse bezetenheid en ongeremde expressie. Zijn Caprices op.1 gelden als de bijbel van het vioolspel, zoals de Etudes op.10 & 25 van Chopin dat zijn voor de piano.