Terug naar boven

Klassiek: De vaderlandsliefde van Bedřich Smetana in Má Vlast

In het jaar 1848 raasde er een golf van revoluties over Europa. Op veel plekken werd gestreden voor meer vrijheden en democratische hervormingen. In Dresden bijvoorbeeld ging Richard Wagner de barricades op. Ook de stad Praag was het toneel van gewapende opstanden. Binnen de grenzen van de Habsburgse Donaumonarchie wilden de Tsjechische landen meer zelfstandigheid. De dan 24-jarige Bedřich Smetana steunde de opstand op zijn eigen manier.

Hij componeerde marsen voor de revolutionaire eenheden, al stond hij naar verluidt ook zelf op de Karelsbrug op een barricade. Het Oostenrijkse leger sloeg de opstand echter hard neer en arresteerde de leiders. Smetana vluchtte naar zijn ouderlijk huis op het platteland. Teleurgesteld over het geringe effect van de opstand vertrok hij naar Zweden om er een tijdje als muziekleraar te werken.

De verkochte bruid

Tijdens Smetana’s afwezigheid werden alsnog enkele idealen van de revolutionairen door Oostenrijk ingewilligd, waardoor het culturele klimaat in Tsjechië sterk verbeterde. Toen Smetana daarvan lucht kreeg, keerde hij naar zijn vaderland terug. Met nationalistisch getinte opera’s als De verkochte bruid en Libuše sloot hij aan bij het nationaal Reveil dat vooral onder de middenklasse leefde. Hetzelfde gold voor Má Vlast (Mijn Vaderland), de reeks symfonische gedichten waaraan Smetana in 1872 was begonnen. In deze stukken combineert hij het symfonisch gedicht van Liszt met nationale en nationalistische idealen. Elk van de zes symfonische gedichten verklankt een apart aspect van wat Tsjechië in Smetana’s ogen Tsjechisch maakt: karakteristieke plekken, de natuur, historische gebeurtenissen en oude volkscultuur in de vorm van legendes.

Het oude rotskasteel op Visegrád

Hoe gaf Smetana dat nationale gevoel muzikaal weer? In Má Vlast komen we al dan niet door hemzelf ontworpen nationale emblemen tegen. Een soort ‘gevonden muzikale objecten’ die bij zijn publiek een nationaal gevoel moesten oproepen. Eén daarvan horen we al direct aan het begin, dat is de harpsolo die Smetana in verband brengt met de iconische rots Visegrád waarop Praag is gebouwd. Smetana schrijft in zijn toelichting bij het gelijknamige symfonisch gedicht:

‘Daar rijst het beeld op van de rots in zijn oude pracht, zijn glanzende gouden kroon die de trotse woonplaats was van koningen en prinsen, de oude dynastie van Bohemen [...] De verwoesting van hevige gevechten heeft haar verheven torens omvergeworpen [...] In plaats van liederen van triomf en overwinning, beeft Visegrád bij de echo’s van woeste oorlogskreten. De stormen zijn weliswaar tot bedaren gebracht, maar Visegrád is verstild en beroofd van al zijn glorie. Uit zijn ruïnes komt slechts de melancholische echo van Lumírs lied, zo lang vergeten en ongehoord.’

Deze oude rots Visegrád speelt in Má Vlast een grote rol. Smetana geeft het zelfs een muzikaal motto of motief mee. Het klinkt direct aan het begin van Visegrád en keert terug in de Moldau en het slotstuk Blaník, waarbij de oude ruïnes van het kasteel, in ieder geval in de muziek, weer worden opgebouwd.

De loop van de Moldau

Vanaf de rots Visegrád, neemt Smetana je in het tweede symfonische gedicht mee naar de rivier de Moldau. Dit stuk is in de klassieke muziek zo ongeveer het prototype geworden van wat je van een symfonisch gedicht mag verwachten. Als luisteraar volg je de loop van de rivier in de muziek op de voet. Smetana bouwde het stuk op als een soort rondo. Een terugkerend refrein staat model voor de rivier De Moldau. Tussendoor schetst Smetana verschillende scènes. In zijn toelichting bij het stuk schrijft de componist:

‘Het stuk vertelt over de rivier de Moldau, vanaf de eerste twee kleine bronnen tot de loop van de Moldau door de bossen en langs de weiden, door het platteland waar oogstfeesten worden gevierd; in het licht van de maan de dans van de waternimfen; op de nabijgelegen rotsen rijzen trotse kastelen op [...]; de Moldau kolkt in de stroomversnellingen van Sint-Jan, gaat dan in een brede stroom verder richting Praag, waar de rots Visegrád in zicht komt.’

De legendarische heldin Sárka

Naast historische plekken en natuurbeelden grijpt Smetana ook terug op oude Boheemse legendes. Het derde symfonisch gedicht vertelt het verhaal van de legendarische heldin Sárka, hoe zij, samen met haar dienstmeisjes, een stel bloeddorstige ridders op afstand weet te houden.

Uit Boheemse velden en wouden

Het vierde stuk, getiteld Uit Boheemse wouden en velden, is het meest abstracte van de zes symfonische gedichten. Het geeft een muzikale weergave van de schoonheid van het Tsjechische platteland en de mensen die er wonen, maar het vertelt geen concreet verhaal.

De hussietenstad Tábor


De twee laatste symfonische gedichten zijn de meest heldhaftige en gaan over historische en mythische oorlogen. Het stuk Tábor is vernoemd naar de gelijknamige stad in Zuid-Bohemen, die door de Hussieten werd gesticht. Dit waren de navolgers van de pre-reformatorische kerkhervormer Jan Hus. Tábor diende als toevluchtsoord tijdens de Hussitische Oorlogen, een reeks veldslagen die aan het begin van de vijftiende eeuw plaatsvonden. In deze periode werden de protestantse hussieten door de Rooms-Duitse keizer opgejaagd. Deze strijd vormt het centrale onderwerp van het symfonisch gedicht. Als nationaal embleem citeert Smetana regelmatig de Hussitische hymne Gij die Gods strijder zijt.

Blánik

Het laatste symfonische gedicht Blaník verwijst naar de gelijknamige berg in de buurt van Praag. In oude verhalen wordt daarvan gezegd dat het in tijden van gevaar een leger herbergt, dat de Tsjechische landen zal verdedigen. In sommige versies van die legende wordt dit leger aangevoerd door Sint-Wenceslaus, de nationale heilige van Tsjechië. In andere versies bestaat het leger uit Hussieten. Smetana gaat blijkbaar uit van het laatste, want net als in Tábor komt in Blánik die Hussietenhymne voorbij. En dat niet alleen. Ook de rots Visegrád duikt weer op. Tegen het slot laat Smetana het Visegrád-motief zelfs tegelijk met de Hussietenhymne klinken. Een soort apotheose waarvan Smetana zegt: ‘Op basis van deze Hussitische hymne ontvouwt zich de wederopstanding van de Tsjechische natie, haar toekomstige geluk en glorie.’ Met deze nationale droom is, in ieder geval in Smetana’s muziek, de oude glorie van het legendarische kasteel op de rots Visegrád teruggekeerd.

JWvR