De inzet van Sjostakovitsj Achtste Symfonie doet sterk denken aan diens Vijfde: dezelfde ritmiek en spaarzaamheid, als opmaat van een kolossale spanningsboog. Na het lange en desolate openingsdeel heeft Sjostakovitsj maar liefst twee scherzi nodig om tegenwicht te bieden. Het liederlijke Allegretto doet wel wat aan Prokofjev denken. Het meest griezelig is het hamerende Allegro non troppo. Steeds
… klinkt hier een als door angst gefixeerde toon, die steeds weer weet te ontsnappen door een octaaf naar beneden te schieten. In het daaropvolgende passacaglia bereikt dit ‘epos van de pijn’ haar tragische midden. Het serene slot van de finale is dan ook bedrieglijk, alsof het troost moet brengen aan diegenen die geen hoop meer hebben. Het belang van deze symfonie werd tijdens de eerste (Moskou, 8 november 1943) en daaropvolgende premières nauwelijks erkend: het publiek miste de bombast van de Zevende. Desondanks was Sjostakovitsj zeer gehecht aan deze symfonie. In 1956 schreef hij dat hij het betreurde dat dit werk zo weinig te horen was, terwijl hij er zoveel van zichzelf had ingestopt. Inmiddels behoort de Achtste tot Sjostakovitsj meest opgenomen composities. (HJ)meer