Deze opera heeft kenmerken gemeen met Debussy's Pelléas, en ook wel met Erwartung van Schönberg: al deze vertelsels hebben iets claustrofobisch. Zowel bij Debussy als bij Bartók is een benauwend kasteel het decor, wat niet zoveel verschilt van het enge bos waarin Schönberg zijn heldin laat griezelen. Bartóks opera is gesitueerd in een hal met zeven deuren. Op aandringen van zijn nieuwe echtgenote
… – de al te nieuwsgierige Judith – opent Blauwbaard met tegenzin de eerste deur, waarna ongelukkig genoeg de martelkamer zichtbaar wordt. Ook de andere deuren worden één voor één geopend, waarna respectievelijk de wapenkamer, de schatkamer, de tuin en Blauwbaards koninkrijk zichtbaar worden. Blauwbaard waarschuwt echter met klem niet de zesde deur te openen. Zijn bruid kan de verleiding echter niet weerstaan, zodat ook nog deze deur open gaat. Achter de deur bevindt zich een zee van tranen. De herkomst van deze smart wordt pas duidelijk wanneer de laatste deur ook nog zo nodig open moet. Hier bevinden zich Blauwbaards eerdere bruiden: die van de morgen, de middag en de avond. Vervolgens wordt de inmiddels totaal apathische Judith gekroond als de bruid van de nacht. (HJ)meer