Bluegrass heeft zijn wortels in de volksmuziek van de Amerikaanse staten West-Virginia, Virgina en Kentucky (bijgenaamd ‘The Bluegrass State’). Het is de muziek van de arme blanke boeren die in de stad ‘hillbillies’ werden genoemd. De kenmerkende bezetting van een bluegrasscombo bestaat uit gitaar, mandoline, viool en vaak ook een contrabas. Ook opvallend zijn de fraaie harmonische samenzang van de bandleden. Bill Monroe was in de jaren vijftig de eerste die zijn muziek ‘bluegrass’ noemde. Het genre beleefde later een aantal opvallende revivals, onder andere vanwege het succes van de film O Brother Where Art Thou? waarin bluegrass klinkt. Violiste en zangeres Alison Krauss geldt als de grootste bluegrassartieste van de eenentwintigste eeuw.
Oorspronkelijk de van generatie op generatie overgedragen volkseigen of regionale muziek, bestaande uit verhalende liedjes voor elke gemoedstoestand en gelegenheid: liefde, blijdschap, verdriet, bruiloft, werk, overspel, ziekte, dood, enzovoorts. Kent daardoor zeer veel uiteenlopende gezichten, al worden in het Westen meestal de Noord-Amerikaanse en Engelse variant bedoeld. De scheidslijnen met blues, country en singer/songwriters is vaak dun. Folkliedjes zijn vaak zo oud dat de oorspronkelijke componist onbekend is. In de jaren dertig speelden Alan Lomax en Harry Smith een belangrijke rol bij het conserveren van Amerikaanse folksongs. Zij trokken naar het platteland om daar de oude volksliedjes op te nemen. In de jaren zestig leefde folk weer op aan de hand van een jonge, naoorlogse generatie. Popgenres die gebruik maken van folkinvloeden zijn americana, folkrock en folkmetal. De avontuurlijke combinatie van folk met alternatieve pop die na 2000 opkomt wordt ‘freakfolk’ genoemd.