Bebop is de beweeglijke grote-stadsmuziek vol complexe akkoorden en verrassende ritmische accenten, die in de vroege jaren veertig werd ontwikkeld tijdens jamsessies in de New Yorkse club Minton’s Playhouse. De grotere orkesten uit het swing-tijdperk maakten daarbij plaats voor kleine combo’s, meestal bestaande uit een ritmesectie (drums, bas, piano) en enkele blazers (trompet, saxofoon). Het basisritme van de swing, met vier klappen per maat op de bassdrum, werd verplaatst naar het grote bekken, de high-hat kreeg de after-beat en op de rest van de trommels en bekkens werden de meest gewaagde accenten gegeven. De akkoorden kregen vele harmonische toevoegingen en de akkoordenschema’s werden steeds complexer. Niet meer de melodie van een nummer, maar het ingewikkelde akkoordenschema werd het uitgangspunt voor improvisaties, meestal in een moordend tempo. Mede dankzij de moeilijk mee te neuriën melodieën en het excentrieke gedrag van een aantal bop-sterren kwam de bebop al snel in een subcultuur terecht. Toch zijn in vrijwel alle moderne jazzstijlen de harmonieën en ritmiek van de bebop terug te vinden.
New Orleans jazz was de eerste jazzstijl voor ensembles. Deze stijl is vernoemd naar de plaats New Orleans, maar werd ook gespeeld op het platteland van de zuidelijke Amerikaanse staten en in steden als St. Louis en Baltimore. Afrikaanse ritmes en vocale tradities als work songs, hymnes, spirituals, minstrel songs, cajun en blues werden samengevoegd in één grote smeltkroes. Na het einde van de Amerikaanse Burgeroorlog (1865) werd deze muziek meer en meer gespeeld op instrumenten afkomstig uit militaire fanfares (cornet, ventieltrombone, trommels), op het instrumentarium dat populair was bij de Creoolse middenklasse (klarinet, contrabas) en op de gitaren en banjo's afkomstig van reizende blues-, vaudeville- en minstrel-muzikanten. In New Orleans jazz lag de nadruk op collectieve improvisatie. Later kwam er meer aandacht voor individuele solisten in een jazzstijl die soms apart wordt onderscheiden als Chicago jazz. De term dixieland wordt over het algemeen gebruikt voor New Orleans jazz die in de jaren ’20 werd gespeeld door blanke musici. Die waren aanvankelijk wat trager in het oppikken van de ritmische swing en met het toepassen van bluesy toonbuigingen, maar voegden op hun beurt weer meer melodische en harmonische concepten toe aan de vroege jazz. Ook de revival van de oude stijl jazz die na de Tweede Wereldoorlog opbloeide, en de traditionele jazz die vandaag de dag nog steeds gespeeld wordt, noemen we dixieland.