New Orleans jazz was de eerste jazzstijl voor ensembles. Deze stijl is vernoemd naar de plaats New Orleans, maar werd ook gespeeld op het platteland van de zuidelijke Amerikaanse staten en in steden als St. Louis en Baltimore. Afrikaanse ritmes en vocale tradities als work songs, hymnes, spirituals, minstrel songs, cajun en blues werden samengevoegd in één grote smeltkroes. Na het einde van de Amerikaanse Burgeroorlog (1865) werd deze muziek meer en meer gespeeld op instrumenten afkomstig uit militaire fanfares (cornet, ventieltrombone, trommels), op het instrumentarium dat populair was bij de Creoolse middenklasse (klarinet, contrabas) en op de gitaren en banjo's afkomstig van reizende blues-, vaudeville- en minstrel-muzikanten. In New Orleans jazz lag de nadruk op collectieve improvisatie. Later kwam er meer aandacht voor individuele solisten in een jazzstijl die soms apart wordt onderscheiden als Chicago jazz. De term dixieland wordt over het algemeen gebruikt voor New Orleans jazz die in de jaren ’20 werd gespeeld door blanke musici. Die waren aanvankelijk wat trager in het oppikken van de ritmische swing en met het toepassen van bluesy toonbuigingen, maar voegden op hun beurt weer meer melodische en harmonische concepten toe aan de vroege jazz. Ook de revival van de oude stijl jazz die na de Tweede Wereldoorlog opbloeide, en de traditionele jazz die vandaag de dag nog steeds gespeeld wordt, noemen we dixieland.
Ragtime, stride en boogie-woogie zijn pianostijlen die zich in eerste instantie los van de ensemble-jazz ontwikkelden. Ragtime ‘pur sang’ wordt door de afwezigheid van de blues- en improvisatie-elementen niet tot de jazz gerekend, maar werd later wel een belangrijke bouwsteen van deze muziek. Ragtime is de eerste verschijningsvorm van zwarte, ‘klassieke’ muziek van de Afro-Amerikaanse middenklasse met een piano in huis. Zonder de invloed van ragtime zou de jazz heel anders hebben geklonken. De stride-pianisten namen de gesyncopeerde rechterhand over van de ragtime en voegden er het improvisatie-element aan toe. In stride maakt de linkerhand grote stappen (strides) tussen de basnoten (op de sterke maatdelen) en akkoorden (op de zwakke maatdelen) en is de rechterhand vrij voor melodie en improvisatie. In de boogie-woogie komt de blues erbij en speelt de linkerhand lopende baslijnen. In de loop der tijd zijn de grenzen tussen deze drie stijlen vervaagd.