Rock-‘n-roll is de oervorm van de popmuziek, halverwege de jaren vijftig ontstaan uit een samensmelting van country & western en rhythm & blues. Het is ook de eerste specifieke tienermuziek, daarom eenvoudig, rebels en opwindend en staat daarom aan de basis van de rockmuziek. Veel rock-’n’-roll-teksten stonden stijf van de pikante toespelingen, zowel ‘rocking’ als ‘rolling’ waren eufemismen voor het bedrijven van de liefde. Conservatieve ouders en docenten walgden van de schokkende heupen van Elvis en de oerschreeuw van Little Richard. Ondanks die tegenwerking hebben de rock-‘n-rollers een grote invloed op de vruchtbare beat- en rockgeneratie van de jaren zestig. Ironisch genoeg luidt de sixties-generatie ook het einde van de glorietijd van de rock-‘n-roll. Als zelfstandige stijlvorm wordt rock-‘n-roll vanaf de jaren zeventig nog slechts mondjesmaat beoefend door fanatieke groepjes. Een karakteristieke uitdossing met leren jas, blue jeans en vetkuif hoort er uiteraard bij.
Country is de muziek van het uitgestrekte Noord-Amerikaanse platteland. De melodieën zijn simpel en de thematiek van de songs komt overeen met de blues en ons eigen levenslied. Liedjes over liefde en bedrog, vreugde en verdriet, plezier en pijn. De basis van de muziek ligt in Britse volksliedjes die door de blanke pioniers werden gespeeld op gitaar, viool, wasbord en de banjo. De eerste grote country-artiest was Jimmie Rodgers, die in de jaren dertig furore maakte. Twintig jaar later was de tragische Hank Williams de belichaming van countrymuziek. Nog altijd klinkt de snik van Hank door in de stem van menig country-artiest. Het heiligdom van de country is het Grand Ole Opry Theater in Nashville. Bekende substijlen zijn honky tonk (elektrisch), Western swing (jazzy), countrypolitan (gladde countrypop uit Nashville), outlaw country (stoere mannen als Willie Nelson en Johnny Cash) en countryrock.