Elke compositieleraar zal het je vertellen: ‘vermijd zoveel mogelijk parallelle kwinten’. Geen enkele componist lapte deze raad zo consequent aan zijn laars als de IJslander Jón Leifs (1899-1968). Daar had hij goede redenen voor. Op basis van IJslandse volksmuziek, het onherbergzame landschap en het Noord-Europese sagen-epos Edda, smeedde Leifs zijn weerbarstige oeuvre. Vooral de uit graniet
… gehouwen orkestwerken zijn berucht om hun explosieve kracht. Zijn koor- en kamermuziek laten daarentegen een veel lyrischer geluid horen, maar zijn zeker niet minder eigenzinnig. Neem bijvoorbeeld het bijna programmatische Scherzo Concreto op.58, waarin Leifs naar verluid zichzelf portretteert (inderdaad in parallelle kwinten). Van een geheel andere orde zijn de drie Elegieën die ontstonden na het overlijden van zijn dochter Líf (nóg zo’n rode draad in zijn oeuvre). De eerste twee delen creëren een overweldigende sfeer van verdriet dankzij de expressieve accenten en donkere mineurakkoorden. In het laatste deel – Zeegedicht – voert Leif de emotionele spanning nog verder op door aan het mannenkoor een viool en mezzosopraan toe te voegen. Nergens verklanken Leifs parallelle kwinten zoveel kwetsbaarheid als hier. (JWvR)meer