Léonin, oftewel Magister Leoninus, is één van de eerste componisten van meerstemmige kerkmuziek. Hij werkte aan de Notre Dame van Parijs in de tweede helft van de 12de eeuw. De belangrijkste bron voor zijn muziek is het Magnus Liber Organi (dat overigens pas in de 13de eeuw is samengesteld), waarin de vroegste Parijse organumtraditie is genoteerd. Een organum is een geestelijk vocaal werk waarin een gregoriaanse melodie (tenor) in lange noten wordt gezongen, waarboven zich één (duplum) of nog een tweede (triplum) stem zich beweegt in lange melismatische lijnen. In het Magnus Liber vinden we tweestemmige organa met de teksten van de belangrijkste liturgische feesten (Kerstmis, Pasen en Pinksteren), gerangschikt naar de volgorde van het kerkelijk jaar. De tweestemmige organa (die waren bedoeld voor de beste zangers!) worden meestal afgewisseld met eenstemmige gregoriaanse gezangen. (RB)
meer
Net als Leoninus is Perotinus één van de eerste componisten van meerstemmige kerkmuziek. Hij is de auteur van enkele van de bekendste polyfone werken uit de 13e eeuw, met name de vierstemmige stukken 'Viderunt omnes' en 'Sederunt principes'. Dit zijn mijlpalen in de westerse muziekgeschiedenis, omdat hier voor het eerst meer dan twee stemmen worden gecombineerd. Ook zijn het werken op een tot dan toe ongehoorde schaal, een moderne uitvoering duurt al snel ruim tien minuten. En het is ook voor moderne oren nog steeds spannend om naar deze werken te luisteren. (TC)
Philippe de Vitry was een waar multitalent, en werd bovendien comfortabel ondersteund door een indrukwekkend netwerk in de hoogste regionen van de samenleving, zowel koninklijk als kerkelijk. Mede dankzij deze contacten leerde hij de dichter Petrarca kennen, met wie hij vriendschappelijke contacten had. Op zijn zestigste werd hij als bisschop gewijd, een hoogtepunt in zijn carrière, ook al werd De Vitry toch al bewonderd door vele politici, wetenschappers en kunstenaars. De Vitry was intussen actief als diplomaat, schrijver, muziektheoreticus, dichter en componist. In de muziekgeschiedenis is hij belangrijk voor de ontwikkeling van de muzieknotatie, vooral wat betreft de notatie van ritme. Hij heeft zeker een aantal motetten geschreven, hoewel er nauwelijks vast te stellen is welke motetten echt van zijn hand zijn: in de veertiende eeuw is de meeste muziek anoniem overgeleverd. Tegenwoordig worden er rond de vijftien motetten aan De Vitry toegeschreven. (TC)
Guillaume de Machaut is één van de eerste componisten die zich bewust was van zijn eigen belang in de muziekgeschiedenis: aan het einde van zijn leven verzamelde hij zijn complete werk in een groot boek. Netjes geordend bevat dit bewaard gebleven handschrift naast al zijn composities ook 15 lange verhalende gedichten en ruim 250 lyrische gedichten. Machaut was niet alleen veelzijdig, maar ook uniek omdat hij commentaren bij zijn eigen werk schreef. Het bekendst is wel zijn ‘Messe de Nostre Dame’, de eerste mis die als één geheel is gecomponeerd. Verder heeft Machaut vooral wereldlijke muziek geschreven, in alle genres die toen gebruikelijk waren, zoals het chanson en de virelai. Zijn veelzijdigheid zorgde ervoor dat hij zich in zijn eigen tijd al een grote faam had verworven. Deze faam heeft zich voortgezet tot in onze tijd: Machaut wordt nog steeds gezien als een van de belangrijkste componisten in de Westerse muziekgeschiedenis. En als je zijn muziek beluistert is dat ook wel begrijpelijk. Een goed begin is de genoemde mis, en de motetten. (TC)
Sinds zijn dood is Dufay vrijwel steeds beschouwd als één van de belangrijkste componisten uit de vijftiende eeuw. In zijn leven als componist en zanger heeft Dufay, zoals zo velen in zijn tijd, flink door Europa gereisd, hoewel hij de meeste jaren doorbracht in Kamerijk/Cambrai, in noord-Frankrijk. Al vroeg bleek Dufay een getalenteerde musicus en veelbelovende componist: al op zijn veertiende kreeg hij de nodige ondersteuning, en dure kado’s, van de plaatselijke Kathedraal. Hij zou nooit een universitaire opleiding doen, maar wist wel goede posities binnen de Kerk te bemachtigen, zodat hij zich doorgaans in de betere kringen kon begeven. Dufay componeerde in alle belangrijke genres van zijn tijd, van grootse motetten en intieme chansons tot liturgische muziek. Dufay’s stijl is verbazend consistent, en er zijn weinig grote veranderingen in zijn composities te bemerken. De enige ontwikkeling die te ontwaren is, is dat hij in zijn jongere jaren wat kortere en ritmisch markante melodieën schreef, en later in zijn leven steeds vloeiender en mildere muzikale lijnen gebruikte. Zijn motetten en de Missa Se la face ay pale werden het bekendst – en nog steeds de moeite waard. (TC)
Ockeghem en Dufay mogen dan wel de bekendste componisten van hun tijd zijn, het lijkt erop dat zij allebei bijzonder opkeken tegen Binchois (dit was zijn artiestennaam; zijn echte naam was ‘Gilles de Bins’). Beide componisten schreven indrukwekkende lamentaties voor Binchois - Ockeghem met ‘Mort tu as navré’, Dufay met ‘En triumphant de cruel dueil’. Dat Binchois tegenwoordig minder bekend is dan zij komt zowel door zijn bescheidenheid als door enige pech in de historische overlevering van zijn werk: er is relatief weinig muziek zeker aan hem toe te schrijven. Aan het eind van de twintiger jaren begon Binchois aan de Bourgondische hofkapel te werken, een traditioneel ingesteld bolwerk. Voor dit hof schreef hij dan ook wat men graag zag: sobere en sterk gestileerde chansons en religieuze muziek. Zijn chansons werden door collega-componisten blijkbaar zeer bewonderd, want vele melodieën van Binchois werden door hen gebruikt als basis voor nieuwe composities. In zijn muziek is Binchois vrij ingetogen, en ook wat structuur betreft minder ambitieus en avontuurlijk dan Ockeghem en Dufay. Met zijn onvergetelijke melodieën wist hij echter grote indruk te maken. (TC)
Dat Johannes Ockeghem één van de grootste componisten uit de vijftiende eeuw was, bleek al snel, toen niemand minder dan Josquin Desprez een ontroerend en indrukwekkend stuk voor zijn overleden meester schreef, 'Nymphes des bois'. En hij was niet de enige: Ockeghem werd door dichters en musici uit zijn tijd direct gezien als een grootmeester, als componist en als zanger. Tegenwoordig wordt zijn muziek veelal omschreven als relatief ontoegankelijk, omdat die in één enkele polyfone stroom doorgaat, zonder dat er duidelijke scheidingen worden aangebracht die ons oor wat ademruimte geven. Juist deze eigenschap geeft Ockeghems muziek echter ook zijn bijzondere spanning en concentratie. De muziek van Ockeghem is inderdaad niet makkelijk in het oor liggend, maar wel verfijnd van structuur en zacht van klank. Dit is vooral duidelijk in zijn missen, en dan met name in de melancholische Missa 'Mi-Mi'. Andere hoogtepunten zijn de Missa 'prolationum' en het Requiem (de eerste meerstemmige Requiem-zetting in de geschiedenis!). Ockeghem schreef ook enkele motetten en een twintigtal chansons. (TC)
Dat Josquin Desprez een van de invloedrijkste componisten uit de Renaissance zou worden, is mede te danken aan de loftuitingen waarmee de hervormer Martin Luther hem overspoelde. Luther vond Josquins muziek een voorbeeld van hoe je teksten in muziek kon uitdrukken. En als je motetten van Josquin beluistert, begrijp je direct wat Luther bedoelt: ook nu nog is Josquins muziek bijzonder aansprekend en aangrijpend. Dankzij Luthers reclame werd Josquin na zijn dood een echte held in de Duitse 16e eeuw. Deze populariteit zorgde er zelfs voor dat uitgevers regelmatig muziek uitbrachten die zogenaamd door Josquin geschreven zou zijn, zodat het goed zou verkopen! Nadeel van deze praktijken is, dat het tegenwoordig een wetenschap apart is om uit te vogelen welke stukken nu echt van Josquins hand zijn… Zijn authentieke werken munten echter uit in helderheid, vindingrijkheid en diepzinnigheid. Enkele hoogtepunten zijn de motetten ‘Miserere mei’, ‘Stabat Mater’, het beroemde ‘Ave Maria’, ‘Ut Phoebi Radiis’, de klaagzang na Ockeghems overlijden (de ‘deploration’) en de Missa Gaudeamus en de twee ‘L’homme arme’ missen. (TC)
Pierre de la Rue was een echte Belg: geboren in Doornik/Tournai werkte hij in de eerste decennia van zijn leven in Brussel, Gent en Den Bosch, en hij zou in Kortrijk zijn laatste jaren slijten. In de tussentijd heeft hij echter slechts één werkgever en –plek gehad, aan de ‘Grande chapelle’ van het Habsburgs-Bourgondische hof. Hier ontwikkelde hij zich tot een bijzonder productief componist. Hij componeerde vooral een enorm aantal missen, maar ook motetten en chansons. In deze werken toont hij zich een virtuoos in contrapunt: het wemelt in de missen van de canons. Er zijn vierstemmige werken die uit één enkele melodie voortkomen! Verder componeerde De la Rue zowel één van de vroegste meerstemmige Requiems als een unieke cyclus van Magnificatzettingen in verschillende toonsoorten. Raar genoeg is Pierre de la Rue doorgaans wat minder bekend dan tijdgenoten als Josquin – maar zijn muziek leent zich uitstekend voor een lange grasduintocht, waarbij vele pareltjes te ontdekken zijn. (TC)
Lassus was de duizendpoot van de late Renaissance; bovendien een ongelooflijk productieve. Hij schreef missen, motetten, lamentaties, hymnen, madrigalen, chansons, Duitse liederen en nog meer. Het was bovendien snel duidelijk dat de jonge Lassus uitzonderlijk getalenteerd was. Al op zijn twaalfde werd hij van zuidwest België naar Italië gestuurd, om daar carrière te maken. Bijna vijftien jaar reisde hij rond voordat hij zich in München vestigde. Daar bleef hij bijna veertig jaar, tot aan zijn dood. Zijn enorme talent en werklust maakten hem al snel beroemd, zowel in Duitsland als daarbuiten – hij kreeg bijnamen als ‘le divin Orlande’. Ook zijn sociale status groeide snel, zowel bij koningen en keizers als bij de paus, die hem tot Ridder bevorderde. In zijn muziek was Lassus zeer veelzijdig, zowel wat betreft genre als stijl. Van de vroege, speelse madrigalen tot de indrukwekkende ‘Lagrime di San Pietro’ (vlak voor zijn dood geschreven) en de religieuze werken: overal voelde hij zich als een vis in het water. Het is dan ook niet voor niets dat hij tot op de dag van vandaag gezien wordt als één van de grote componisten van zijn tijd. (TC)
Jean Titelouze (1563-1633) was priester en organist. Hij was de eerste Franse componist die een editie van slechts eigen werken liet uitbrengen. In zijn twee orgelboeken publiceerde hij twaalf Hymnen (1623) en acht Magnificats in de verschillende kerktoonsoorten (1626) voor orgel. Enkele missen die hij schreef voor vier en zes zangstemmen zijn verloren gegaan. Hij was als organist onder meer verbonden aan de kathedraal van St. Omer en van Rouen. Deze laatste betrekking had hij bemachtigd door zijn medekandidaten te overtreffen wat betreft improvisatorisch vermogen en hij bleef er tot zijn dood. Als orgeldeskundige was hij betrokken bij orgelrestauraties in Rouen, Amiens en Poitiers. (RS)
Nicolas Lebègue (1631-1702) werd geboren in Laon (Frankrijk) en kreeg waarschijnlijk orgelles van zijn oom, die meesterbespeler van het instrument werd genoemd. In 1661 werd hij betaald voor een muzikale bijdrage in de kathedraal van Troyes. Hij was toen een beroemd organist uit Parijs, maar het is onduidelijk of en in welke kerk hij een vaste post bekleedde. Vanaf 1664 tot aan zijn dood was hij in elk geval organist van de St. Merri en daar kwam in 1678 de verplichting bij om mee te spelen in de hofkapel als organiste du Roi. Tijdens zijn leven was hij een tamelijk succesvol componist, getuige het aantal herdrukken van zijn klaviermuziek. Hij schreef drie Livre’s d’orgue (met daarin onder meer acht suites, een orgelmis en Magnificat-versetten), twee Livre’s de clavecin en motetten voor solozang met begeleiding. Zijn dubbelkorige vespermuziek is verloren gegaan. (RS)
Hij introduceerde het begrip subdominant en verdeelde akkoorden in drieklanken en septiemakkoorden. De Fransman Jean Philippe Rameau (1683-1764) is een van de belangrijkste muziektheoretici geweest in de Westerse muziekgeschiedenis, de grondlegger van de harmonieleer. Maar hij was ook een belangrijke componist, wiens invloed op de ontwikkeling van de opera niet onderschat mag worden. Rameau leidt de eerste veertig jaar van zijn leven een obscuur bestaan in de provincie, waar hij werkzaam is als organist. In 1722 vertrekt hij naar Parijs waar hij zijn theorietraktaat Traité de l'Harmonie uitgeeft. Rameau wordt erkend als een belangrijk muziektheoreticus en leraar, en spoedig ook als componist van klavecimbelmuziek. Maar zijn ambities reiken verder. Hij wil operacomponist worden. Zijn opera's Hippolyte et Aricie, Castor et Pollux en zijn opera-ballet Les Indes Galantes slaan in als een bom. De muziek is harmonisch zoveel complexer dan wat het operapubliek gewend is, minder natuurlijk maar wel dramatischer en expressiever. Rameau krijgt de steun van de steenrijke financier La Pouplinière en de banden met het hof zijn goed. Rond 1750 is hij op de piek van zijn roem. Zijn werken worden overal in Frankrijk opgevoerd. Langzamerhand verliest hij echter de steun van de verlichtingsfilosofen en na zijn dood in 1764 raken zijn opera's in de vergetelheid. Rameau blijkt teveel verbonden met het Ancien Régime om na de Franse revolutie geëerd te kunnen worden door zijn landgenoten. Pas de afgelopen decennia krijgt hij weer de aandacht die hij verdient. (CP)
Christoph Willibald Gluck werd in 1714 geboren in Erasbach, Beieren. Al jong was hij vastbesloten musicus te worden, maar zijn vader, een boswachter, was tegen. Zodanig dat Gluck als tiener van huis wegliep om naar Praag te gaan. Hier dompelde hij zich onder in het plaatselijke muziekleven om zich als autodidact op te werken tot kamermusicus in dienst van de adel. Zijn eerste opera Artaserse (1741) was een groot succes. Gluck reisde heel Europa door als zelfstandig musicus en componist van Italiaanse opera seria. Hij trouwde met een dochter van een welgestelde koopman en vestigde zich in 1752 in Wenen. Hier belandde hij in de kring van dichters, componisten en choreografen die onder leiding van Graaf Durazzo de theaterkunsten wilde hervormen. Gluck begon zich bezig te houden met Franse opéra comique en balletmuziek. Hij schreef de muziek voor het revolutionaire ballet
Don Juan. In 1762 componeerde hij
Orfeo ed Euridice, de eerste van drie opera's waarin hij brak met een aantal conventies van de Italiaanse opera seria: de muziek moest in dienst staan van het drama en niet van ijdele zangers. Vervolgens wist hij in Parijs de Franse tragédie lyrique een nieuwe impuls te geven (met opera's als
Iphigénie en Tauride). Gluck stierf in 1787 in Wenen aan een beroerte. Hij creëerde geen nieuwe stroming – zijn reformopera's staan op zich – maar hij heeft invloed gehad op Mozart en later Berlioz en Wagner. (CP)
Hector Berlioz was de meest romantische onder de romantici: zijn voortdurend wisselende gemoed spleet het traditionele symfonieorkest uiteen in talloze divisies en zijn idealistische verlangen vervaagde de grenzen tussen symfonie, opera en oratorium. Geen wonder dat zijn revolutionaire expressie weinig waardering oogstte: in die tijd was menigeen amper bekomen van Beethovens innovaties. Het onbegrip was wederzijds: Berlioz haatte de conventies van het gangbare concertbedrijf. In een van zijn geschriften droomde hij van de utopische stad Euphonia, waarin de commercie uitgebannen was en alles in dienst stond van de kunst. Pas na zijn dood kreeg Berlioz de erkenning die hij verdiende. De meeste muziekliefhebbers kennen Berlioz vooral van de 'Symphonie Fantastique', waarin de componist een aantal opiumvisioenen uitbeeldde. Met deze uit de hand gelopen 'bad trip' trachtte hij het hart van de Shakespeare-actrice Harriet Smithson te veroveren. Andere hoogtepunten zijn de dramatische legende 'La Damnation de Faust', de symfonie 'Roméo et Juliette', het Requiem en de opera 'Les Troyens'. (HJ)
César Franck was tegelijkertijd een wonderkind en een laatbloeier. Zijn ouders zagen al snel zijn enorme talent, maar hadden vooral interesse in het geld en de roem die zij hiermee zouden verwerven… Zijn ouders bleven hem dan ook vooral zien als pianovirtuoos, waardoor het componeren op de tweede plaats kwam. Helaas ging het met zijn virtuosendom minder florissant dan zijn ouders hadden gehoopt, en ging hij zijn geld meer en meer verdienen als docent en organist. Componeren bleef op de achtergrond, maar intussen kreeg hij wel prominente leerlingen als Henri Duparc. Tegen wil en dank ontstond er zelfs een soort ‘Franck-school’ van leerlingen, die hem liefkozend hun ‘Pater seraphicus’ noemden. Pas tegen zijn vijftigste begon Franck als componist enige bekendheid te krijgen, en vanaf zijn 52e begon eindelijk een vruchtbare en productieve periode als componist, die tot aan zijn dood (op zijn 68e) duurde. Franck is vooral beroemd geworden met zijn instrumentale muziek, met als hoogtepunt de populaire vioolsonate in A. Daarnaast werd zijn kleine verzameling orgelwerken bijzonder invloedrijk. (TC)
Jules Massenet (1842-1912) was een van de populairste operacomponisten van zijn tijd. Ook over de Franse grenzen had hij invloed, met name op Italiaanse operacomponisten als Puccini en Mascagni. Veel critici hebben hem deze populariteit niet in dank afgenomen. Ze beschuldigden hem ervan alleen het publiek te willen plezieren; hij zou zich schaamteloos overgeven aan exotisme en zijn succes slechts te danken hebben aan zijn gave mooie melodieën te kunnen componeren. Dit weinig flatteuze beeld is inmiddels wel achterhaald. Massenet, componist van zulke uiteenlopende opera’s als Manon, Werther en Thaïs, gaf zich niet over aan blind formulewerk. Hij leerde de operatekst van buiten voordat hij aan de slag ging en componeerde de muziek in zijn hoofd. Met als resultaat dat weinig componisten hem kunnen overtreffen in de helderheid en subtiliteit van zijn orkestraties en in de nuances van zijn woordzettingen. Hij betovert niet alleen in aria's, maar ook in recitatieven en arioso-passages. Hij was een meester in het uitbeelden van couleur locale en is de componist van onsterfelijke melodieën als de Méditation uit Thaïs voor viool en orkest en de Élégie voor cello en orkest. (CP)
Arthur Honegger maakte deel uit van Les Six: een door Jean Cocteau opgerichte clubje, waarvan de afzonderlijke leden (waarvan Honegger, Milhaud en Poulenc de belangrijkste waren) overigens maar weinig met elkaar gemeen hadden. Eén van Honeggers bekendste werken is het modern-mechanische Pacific 231, waarin de dynamiek van een op gang komende locomotief wordt uitgebeeld. Meer persoonlijk geëngageerd is de Derde Symfonie, bijgenaamd Liturgique, waarmee Honegger nu juist zijn afkeer van de moderne, gemechaniseerde wereld tot uitdrukking bracht. Indrukwekkend is Une Cantate de Noël, waarin een potpourri van kerstliederen door het duister heen breekt. (HJ)
De muziek van Olivier Messiaen is een combinatie van vroom katholicisme, extravagante verbeelding en liefde voor de natuur. Aanvankelijk maakte hij naam met grootschalige cycli (L'Ascension, La Nativité du Seigneur, Les Corps Glorieux, Quatuor pour la fin du temps, Vingt Regards sur l'Enfant-Jésus, Turangalîla-Symfonie) en breedsprakige titels ('Transport de joie d'une âme devant la gloire du Christ qui est la sienne', om een bescheiden voorbeeld te noemen). Bij verschillende gelegenheden lichtte Messiaen zijn bedoelingen toe, waarbij theologie, symboliek, kleur, modi en ritmiek de revue passeerden. Ironisch genoeg wist deze kleurrijke figuur eveneens zijn stempel te drukken op de niet zo kleurrijke avant-garde van de jaren 1950. Met zijn 'Mode de valeurs et d'intensités' (deel 4 van de Quatre études de rythme) wees Messiaen het pad aan dat zijn leerlingen Stockhausen en Boulez verder zou volgen. Veel kenmerkender voor Messiaens eigen ontwikkeling is de integratie van de vogelzang, die hij, gewapend met schetsboek en bandrecorder, opnam in de vrije natuur. Het hoogtepunt van Messiaens oeuvre is, hoe zou het ook anders, de opera Saint François d'Assise. In dit kolossale werk van meer dan vier uur is de langste scène ingeruimd voor een gigantisch vogelkoor, met soorten van Umbrië (het thuisland van de heilige) tot Nieuw Caledonië. (HJ)
Pierre Boulez is één van de componisten die na de Tweede Wereldoorlog radicaal met een schone lei wilden beginnen: de hele klassieke traditie moest overboord. En dan ging het niet alleen om de tonaliteit (het ‘normaal’ gebruiken van akkoorden), maar ook om de klassieke of dramatische vorm. De twaalf tonen van het octaaf werden, in navolging van Schoenberg en Webern, bepalend voor toonhoogte, maar ook voor toonduur, klankkleur en luidheid. Boulez gaf met zijn ‘Structures’ meteen maar het meest extreme visitekaartje van het zogenaamde serialisme af. Hierna kon het alleen nog maar soepeler worden, en dat zag Boulez ook, door snel met het meesterwerk ‘Le marteau sans maitre’ te komen. Desondanks blijft ook dit werk vrij ontoegankelijk, hoe fascinerend ook. In zijn orkestmuziek laat Boulez zijn Franse gezicht zien: hier domineren sprankelende en geraffineerd gecomponeerde klankwolken. Aanraders zijn 'Rituel' en 'Pli selon pli'. Naast componist is Boulez ook beroemd geworden als dirigent. (TC)