Lassus was de duizendpoot van de late Renaissance; bovendien een ongelooflijk productieve. Hij schreef missen, motetten, lamentaties, hymnen, madrigalen, chansons, Duitse liederen en nog meer. Het was bovendien snel duidelijk dat de jonge Lassus uitzonderlijk getalenteerd was. Al op zijn twaalfde werd hij van zuidwest België naar Italië gestuurd, om daar carrière te maken. Bijna vijftien jaar reisde hij rond voordat hij zich in München vestigde. Daar bleef hij bijna veertig jaar, tot aan zijn dood. Zijn enorme talent en werklust maakten hem al snel beroemd, zowel in Duitsland als daarbuiten – hij kreeg bijnamen als ‘le divin Orlande’. Ook zijn sociale status groeide snel, zowel bij koningen en keizers als bij de paus, die hem tot Ridder bevorderde. In zijn muziek was Lassus zeer veelzijdig, zowel wat betreft genre als stijl. Van de vroege, speelse madrigalen tot de indrukwekkende ‘Lagrime di San Pietro’ (vlak voor zijn dood geschreven) en de religieuze werken: overal voelde hij zich als een vis in het water. Het is dan ook niet voor niets dat hij tot op de dag van vandaag gezien wordt als één van de grote componisten van zijn tijd. (TC)
Jacob Obrecht zorgde mede voor de goede naam van de Nederlanden in de Renaissance. Obrecht werkte in Bergen op Zoom, Cambrai, Brugge, Antwerpen en uiteindelijk kort in Ferrara, Italië. In zijn vroege werken werd Obrecht sterk beïnvloed door zijn voorgangers, vooral Antoine Busnois en Ockeghem. Zijn werken werden snel grootser, energiek en voortdrijvend. Op een gegeven moment werd zijn muziek echter rustiger en steviger. De periode tussen 1485 en 1491 was een productieve periode: Obrecht schreef vele missen en motetten in een steeds volwassener én gevarieerdere stijl. De volgende periode was er één met een duidelijk nieuwe stijl: Obrechts muziek werd een stuk doorzichtiger. Het ging Obrecht nu minder om een aangename klank en meer om een structuur die goed te volgen is. In de laatste jaren van zijn leven componeerde Obrecht vooral motetten. (TC)
Robert Schumann was groot in het kleine: zijn piano- (Papillons, Carnaval, Humoreske, Kreisleriana, Kinderszenen) en liedcycli (Dichterliebe) zijn als het ware lange ketens van wisselende stemmingen, variërend van lieflijke dromerijen tot stormachtige razernij. In zijn Davidsbündlertänze deed hij het voorkomen alsof de dansen afwisselend geschreven waren door twee tegengestelde alter ego's: de energieke Florestan en de melancholische mijmeraar Eusebius. Deze Davidsbündlertänze waren een uitdrukking van Schumanns liefde voor de 10 jaar jongere Clara Wieck, de dochter van Schumanns pianoleraar Friedrich Wieck (die overigens fel tegen de verloving gekant was). Schumanns compositorische arbeid bleef overigens niet beperkt tot het maken van miniaturen alleen. Mede op aandringen van Clara ging Schumann zich toeleggen op meer grootschalige vormen. Vandaar dat hij ook op het terrein van de kamermuziek, concerten, symfonieën en oratoria belangrijk werk heeft nagelaten (Symfonieën nr.2 & 3 'Rheinische', Celloconcert, Kwintet voor piano en strijkers, Das Paradies und die Peri). Schumanns laatste jaren waren triest: op 27 februari 1854 gooide de manisch-depressieve componist zijn trouwring in de Rijn, om vervolgens zelf in het ijskoude water te springen. Na zijn redding verbleef hij vrijwillig in een gesticht, waar hij op 29 juli 1856 overleed.
Wie was Johannes Brahms? We kennen allemaal het beeld van de oude, gezette man, die zijn ware gelaat verbergt achter een grote grijze baard. Velen associëren zijn muziek met herfstachtige weemoed. Van een troostende schoonheid die de pijn lijkt te verraden van gemiste kansen. Streng was het oordeel van de filosoof Nietzsche, die hem de 'melancholie van de onmacht' toedichtte. Maar getuigt Brahms' muziek werkelijk van zoveel onvermogen? Was hij hopeloos ouderwets, zoals de aanhangers van Wagner beweerden? Of was hij de 'Progressieve', zoals Schönberg veel later beweerde? Wie Brahms' leven nader beschouwt, maakt kennis met een man die bot en afstandelijk kon zijn, maar ook warm en edelmoedig. Voor minderbedeelden was hij zeer behulpzaam. Hij had ook een groot talent voor vriendschap, al was hij soms wel een beproeving voor zijn vrienden. Opvallend waren zijn platonische relaties met vrouwen. Maar zelfs Clara Schumann, zijn meest toegewijde vriendin, verklaarde na 25 jaar vriendschap dat Brahms nog steeds een raadsel voor haar was. Het is vreemd dat hij met geen van deze vrouwen intiemere betrekkingen aanging. Mogelijk heeft dit te maken met zijn ervaringen in het Hamburgse bordeel, waar hij als dertienjarige bijverdiende met pianospelen. Hoe dan ook, dit trauma heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden een grote liefde te ontwikkelen voor volks- en amusementsmuziek. De sporen van de Lichte Muze zijn overal in zijn werken terug te vinden. Veel tijdgenoten waardeerden Brahms echter vooral vanwege zijn meer doorwrochte kamermuziek en symfonieën. In deze eerbiedwaardige genres gold Brahms als de ware erfgenaam van Beethoven. Hij schreef echter ook talloze liederen en koorwerken, die zeker zo mooi zijn. Soms lijkt het alsof we hier een glimp van de ware Brahms kunnen opvangen, want de teksten die hij koos gaan vaak over fundamentele levensvragen. Hij had een grote kennis van de Bijbel. Toch leek hij meer geïnteresseerd te zijn in stoïcijnse berusting dan in de christelijke verlossing. Wie was Johannes Brahms? Misschien bewaarde hij zijn meest intieme gevoelens voor zijn muziek. (HJ)
Wie de biografie van Zoltán Kodály leest, kan dat niet anders doen dan met stijgende verbazing. Hij bereikte niet alleen de respectabele leeftijd van 84, maar is bovendien bijna zijn hele leven verbijsterend productief geweest – en dan ook nog met groot succes. Naast het componeren was Kodály actief als dirigent, (ethno-)musicoloog, pedagoog, taalkundige en filosoof. En in al deze vakken heeft hij baanbrekend werk verricht, met een zeldzame gedrevenheid en passie. Om slechts één voorbeeld te noemen: samen met zijn vriend Bartók werkte hij aan een tiendelig, uitputtend naslagwerk over Hongaarse volksmuziek, dat vanaf 1951 verscheen, met zo’n duizend pagina’s per deel. Maar ook met zijn composities heeft Kodály succes geboekt, met als hoogtepunt de ‘Psalmus hungaricus’ (1923) en de opera ‘Háry János’ (1926), die een internationale doorbraak voor Kodály betekenden. Vocale muziek, vooral koormuziek, maakt de kern uit van zijn oeuvre, maar ook zijn kamer- en orkestmuziek maken indruk. Meesterwerken als ‘Laudes organi’, geschreven in het jaar vóór zijn dood, tonen dat zijn creatieve energie tot het bittere einde onverminderd voortging: dat was Kodály ten voeten uit. (TC)