Charles-Marie Widor behoorde tot die talenten die door de geniale orgelbouwer Cavaillé-Coll naar Brussel werden gestuurd, om te studeren bij Lemmens. Na de dood van Franck drukte Widor zijn stempel op de Parijse orgelschool. Tot zijn belangrijkste leerlingen behoorde Albert Schweitzer, de auteur van zowel een briljante studie over de 'Jesu-Forschung', als van een standaardwerk over Bach (waarvoor
… Widor een intrigerend voorwoord schreef), en verder een pamflet over de Franse en Duitse orgelbouw. Widor was de uitvinder van de symfonie voor orgel. Volgens Schweitzer heeft Widor zich vooral vanaf zijn Vijfde Symfonie (met de beroemde Toccata) ontwikkeld. De laatste twee symfonieën, gebaseerd op gregoriaanse motieven, vormen dan de bekroning van deze ontwikkeling. De eerste vier symfonieën kunnen volgens deze visie beter als suites betiteld worden. Zo heeft de onderhavige Vierde Symfonie meer weg van een verzameling salonstukken dan van een doorwrochte symfonie. Toch loont het de moeite om Schweitzers versie te nuanceren: bij nadere kennismaking blijkt dat de diepzinnigheid, die zo kenmerkend is voor de late symfonieën, ook in het vroege oeuvre te vinden is. Zo heeft het Adagio uit de Vierde een paar visionaire momenten, waarin het lijkt alsof de muziek boven meerdere toonsoorten tegelijk zweeft. (HJ)meer