Hoewel hij tot de beroemdste Franse organisten van de twintigste eeuw hoorde, is de naam Gaston Litaize (1909-1991) alweer bijna vergeten. Naast de reputaties van bijvoorbeeld Alain en Langlais, om niet te spreken van Dupré en Duruflé, is die van Litaize al goeddeels verbleekt. De kort na zijn geboorte blind geworden Litaize studeerde eerst in Nancy, om zich vervolgens verder te bekwamen aan het
… Blindeninstituut te Parijs. In 1927 werd hij toegelaten in de orgelklas van Dupré aan het Conservatoire. Drie jaar later studeerde hij af, met speciale lof voor improvisatie. Dat luidde het begin in van een lange carrière als concertorganist die Litaize over de hele wereld zou voeren. Gecomponeerd heeft Litaize relatief weinig, zeker vergeleken bij tijdgenoten als Alain en Langlais. De hier opgenomen 12 Pièces verschenen in 1939. Het gaat hier om een bundel korte stukken, zoals die ook door mensen als Vierne, Gigout, Dupré en Langlais werden gepubliceerd. Een klein oeuvre hoeft geen beletsel voor grote roem te zijn, maar of dit voor Litaize ooit weggelegd zal zijn, kan worden betwijfeld. Dit is gedegen orgelmuziek in de typische interbellum-stijl, waarin de erfenis van de negentiende-eeuwse symfonische traditie van Widor en Vierne gecombineerd wordt met neo-classicistische elementen. Het is wel aardige muziek en zeer typerend voor de Franse traditie, maar het blijft allemaal wat placide. De langzame delen worden al snel wat zeurderig, terwijl de snelle delen niet echt willen vlammen. Eric Lebrun en Marie-Ange Leurent, beide oud-leerling van Litaize spelen deze muziek prima op het Cavaillé-Coll-orgel van de Eglise Saint-Antoine des Quinze-Vingts te Parijs, maar kunnen de zwakheden van deze muziek niet verhullen. (JvG)_meer