Het strijkkwartet geldt dan wel als een van de meest verheven genres van de kamermuziek, maar het bleef ook nog lange tijd gewoon een van de vele bezettingen waarin men in kleinere kring kon musiceren. Als zodanig was het kwartet populair bij uitgevers, want er was ruimschoots vraag naar. Zo kwam het dat de bekende uitgeverij Peters in 1831 drie kwartetten bestelde bij Johann Wenzel Kalliwoda
… (1801-1866). Men wilde graag stukken in de stijl van Haydn, met gelijke behandeling van de vier instrumenten. Kalliwoda was bereid om aan dergelijke eisen tegemoet te komen. Hij werkte sowieso al in dienstverband, als kapelmeester aan het hof van Donaueschingen, waar hij in 1822 was komen werken en tot kort voor zijn dood bleef. Kortom, hier was iemand die niet alleen een componist van enige faam was, maar ook niet neerkeek op werken in opdracht. De kwartetten werden uiteindelijk gepubliceerd tussen 1835 en 1838. Alle drie zijn het vierdelige werken die iets meer dan twintig minuten in beslag nemen. Wel lijkt het erop dat Kalliwoda tijdens het werk de eisen van zijn opdrachtgever enigszins vergat. Het eerste kwartet heeft nog een gelijke behandeling van de vier instrumenten, maar in de finale van het tweede domineert de viool, terwijl het derde geheel en al een zogeheten ‘quatuor brillant’ is geworden, met een solistisch aandoende partij voor de eerste viool. Gezien de kwaliteit van de muziek maakte de uitgeverij daarvan geen probleem, en gelijk hadden ze, want dit is charmante en bekoorlijke kamermuziek. (JvG)meer