De betrekkelijk geringe rol van Spanje in de Europese muziekgeschiedenis is niet alleen terug te voeren op geografische omstandigheden als de excentrische ligging van het land en de natuurlijke barrière van de Pyreneeën. Veel belangrijker is dat het land zich, op vorstelijk gezag, enkele eeuwen lang volledig van Noord-Europa had afgesloten. Het resultaat: geen economisch, maar ook geen cultureel verkeer. Niet dat het Spanje aan getalenteerde musici ontbrak, maar ze misten de aansluiting met de Europese ontwikkelingen, en daardoor vond hun muziek op haar beurt weer weinig weerklank in Europa. Een van de grootste talenten die deze patstelling had kunnen doorbreken was Juan Crisóstomo Arriaga (1806-1826), maar, zoals de jaartallen al aangeven, deze overleed op jonge leeftijd. Arriaga kwam uit Bilbao, boekte daar al op veertienjarige leeftijd succes met zijn eerste opera, en trok in 1821 naar Parijs. Hij studeerde daar aan het Conservatoire, onder andere bij Fétis, een van origine Belgische muziektheoreticus die een bijzonder strenge leraar was. De eerste vruchten van het Franse onderwijs werden gepubliceerd in 1824: de Drie strijkkwartetten. Wie deze stukken beluistert, begrijpt onmiddellijk waarom Arriaga's vroege dood zo'n groot verlies was voor het Spaanse muziekleven. Het zijn bijzonder fraaie werken, waarin de traditie van de Weense klassieken op overtuigende wijze wordt voortgezet en aangevuld met bescheiden romantische trekjes, zoals dat ook gebeurt in de kamermuziek van onder meer Cherubini en Onslow. Fétis schreef in 1830 over Arriaga dat deze de zeldzame gave bezat om technische kennis en muzikale inventie volledig samen te laten gaan. (JvG)
meer