Naast Schönberg (1874-1951) en Stravinski (1882-1971) was Béla Bartók een derde belangrijke vernieuwer van de Europese kunstmuziek aan het begin van de twintigste eeuw. Ook hij zocht een weg uit de rond 1900 in een impasse geraakte tonale muziek en vond die in de volksmuziek. Aanvankelijk knoopte hij met zijn symfonisch gedicht Kossuth (1903) aan bij de nationalistische muziektraditie van Liszt, maar vond met de herontdekking van de Hongaarse boerenmuziek zijn eigen stem. Samen met Zoltán Kodály was hij één van de eersten die resultaten van folkloristisch onderzoek toepaste in eigen composities. Groot verschil met componisten uit de negentiende eeuw was dat Bartók folklore niet aanpaste aan het tonale systeem, maar uit volksmuziek zijn eigen muzikale idioom opbouwde. Hierdoor was zijn componeerstijl flexibel ten aanzien van andere gelijktijdige muzikale trends, zonder zijn eigen uitgangspunten geweld aan te doen. Zo naderde hij met de twee Vioolsonates (1921-22) het vrije expressionisme van Schönberg. Vanaf 1926 worden neoclassicistische tendensen à la Stravinski hoorbaar. Niet alleen interesseerde Bartók zich voor Hongaarse volksmuziek, maar kon muzikale folklore van de gehele Balkan, Turkije en Noord-Afrika op zijn warme belangstelling rekenen. (JWvR)
Violist en componist Jenő Hubay behoorde tot de sleutelfiguren in het Hongaarse muziekleven van rond de vorige eeuwwisseling. Niet alleen was hij hoofd van de vioolafdeling aan de Muziekacademie in Boedapest en latere directeur van datzelfde conservatorium (1919-1934), ook was hij een begenadigd vioolvirtuoos en -pedagoog. Onder zijn leiding gold de Muziekacademie voor tientallen jaren als het meest toonaangevende instituut voor vioolonderwijs in Europa. Verschillende Hongaarse talenten uit Hubays vioolklas doorliepen een internationale topcarrière, zoals Stefi Geyer, Jozsef Szigeti, Jelly Aranyi en Zoltán Székely. Ook als componist maakte Hubay furore, al moest hij van Bartóks vernieuwingen weinig hebben: hij bleef de romantiek trouw. Aanvankelijk schreef Hubay vooral kamermuziek, maar richtte zich later ook op de grotere genres. Hij componeerde onder meer vier vioolconcerten, waarvan het eerste, ‘Concerto dramatique’ het bekendst is geworden. Van zijn acht opera’s was De Vioolmaker Van Cremona (1892) de eerste Hongaarse opera die buiten Europa werd opgevoerd (New York, 1897). (JWvR)
Wie de biografie van Zoltán Kodály leest, kan dat niet anders doen dan met stijgende verbazing. Hij bereikte niet alleen de respectabele leeftijd van 84, maar is bovendien bijna zijn hele leven verbijsterend productief geweest – en dan ook nog met groot succes. Naast het componeren was Kodály actief als dirigent, (ethno-)musicoloog, pedagoog, taalkundige en filosoof. En in al deze vakken heeft hij baanbrekend werk verricht, met een zeldzame gedrevenheid en passie. Om slechts één voorbeeld te noemen: samen met zijn vriend Bartók werkte hij aan een tiendelig, uitputtend naslagwerk over Hongaarse volksmuziek, dat vanaf 1951 verscheen, met zo’n duizend pagina’s per deel. Maar ook met zijn composities heeft Kodály succes geboekt, met als hoogtepunt de ‘Psalmus hungaricus’ (1923) en de opera ‘Háry János’ (1926), die een internationale doorbraak voor Kodály betekenden. Vocale muziek, vooral koormuziek, maakt de kern uit van zijn oeuvre, maar ook zijn kamer- en orkestmuziek maken indruk. Meesterwerken als ‘Laudes organi’, geschreven in het jaar vóór zijn dood, tonen dat zijn creatieve energie tot het bittere einde onverminderd voortging: dat was Kodály ten voeten uit. (TC)
George Gershwin groeide op in een armoedige buurt in New York. Zijn ouders waren Russische immigranten die maar met moeite de eindjes aan elkaar konden knopen. Toch besloten ze om een oude piano aan te schaffen, zodat Ira Gershwin het kon gaan maken als musicus. Alleen bleek niet Ira, maar z’n jongere broer George het muzikale genie te zijn. Ira legde zich toe op het schrijven van teksten en samen werden de broers Gershwin absolute grootheden in de twintigste eeuwse musicalwereld. De composities van George zijn vandaag de dag nog steeds goed beluisterbaar en kunnen in een moderne setting zó opnieuw gebruikt worden. Het bewijs wordt geleverd door het lied Rhapsody in Blue uit 1924, die een aantal keer in de Top 2000 stond. Maar het bekendste voorbeeld is natuurlijk het tijdloze Summertime, dat ontelbare keren door ontelbare artiesten is gecoverd.
Voor de een was hij een collaborateur, voor de ander het artistieke geweten tijdens de stalinistische terreur: ondanks zijn traditionele en makkelijk in het gehoor liggende stijl weten we nog steeds niet wie hij eigenlijk was. In 1936 kwam Sjostakovitsj in conflict met Stalin zelve vanwege de al te gewaagde opera Lady Macbeth van Mtsensk. Noodgedwongen besloot de componist zich te conformeren aan het regime: zijn Vijfde Symfonie van het jaar daarop droeg als ondertitel: 'De reactie van een Sovjetartiest op gerechtvaardige kritiek'. Om de arbeider cultureel te verheffen ontwikkelde Sjostakovitsj een eenvoudige stijl; tegelijkertijd wist hij met dit toegankelijke materiaal enorm geladen spanningsbogen te creëren. Ogenschijnlijk voegde de componist zich dus naar de wensen van de macht, maar tegelijkertijd is er maar weinig muziek die het lijden van het Russische volk op zo'n indringende wijze heeft weten te peilen. (HJ)