Terug naar boven

Klassiek: Gabriel Fauré

In 2024 is het 100 jaar geleden dat Gabriel Fauré overleed. Hij maakte de hele ontwikkeling mee van de romantiek naar de twintigste eeuw. Zijn tijdgenoten hadden wel eens moeite met zijn originaliteit. Het was muziek die eerder eindeloos wilde zingen dan virtuoos behagen.

Zijn liederen, pianowerk en kamermuziek kwamen daarom beter tot hun recht in de alternatieve salons dan in de concertzaal. Pas laat in zijn leven werd hij ècht beroemd.

-Pavane op.50

Wij herinneren hem vooral vanwege een handvol fraaie evergreens, zoals de Sicilienne (Suite Pelléas et Mélisande op.80) en de Pavane op.50. En uiteraard vanwege dat ongewoon zachtmoedige Requiem.

-Sicilienne

Fauré had dus zowel voor zijn tijdgenoten als voor ons bekende en minder bekende kanten. We kunnen zijn muziek daarom vanuit verschillende kanten benaderen: vanuit onze tijd, vanuit zijn tijdgenoten en vanuit zijn eigen raadselachtige zelf.

Kerk
Voor ons staat dus dat ene Requiem centraal. Hij componeerde het niet voor een specifieke uitvaart, maar uit liefhebberij. Hij sleutelde eraan van pakweg 1877 tot 1893, met meerdere versies (orkestraties) als gevolg. Vanuit dat ene meesterwerk is het makkelijk het spoor terug te volgen. Fauré was van jongs af aan voorbestemd om kerkmusicus en organist te worden. Aan de Ecole de Musique Classique et Religieuse van Louis Niedermeyer leerde hij de geheimen van het gregoriaans, het orgel en de polyfonie van de renaissance waarderen.

-Pie Jesu uit Requiem

Kleine innemende koorstukken als de Cantique de Jean Racine en de Messe Basse gingen aan het Requiem vooraf. Na de dood van Niedermeyer in 1861 werd Camille Saint-Saëns de pianodocent van de opleiding. Saint-Saëns bracht zijn leerlingen in contact met de revoluties van Liszt en Wagner. Een echte Wagneriaan is Fauré nooit geworden. Hij reisde wel heel Europa door om van Wagners opera’s op de hoogte te blijven. In Weimar ontmoette hij Liszt, die Fauré’s Ballade (pianoversie & versie piano met orkest) overigens te moeilijk vond.

-Ballade voor piano

Volgen we de weg nog verder terug, dan komen we bij de school, waarvan Fauré’s vader het hoofd was. Als kind kon Fauré zich urenlang vermaken met het harmonium in de kapel. Een oudere, blinde dame luisterde dan naar hem. Zij vertelde aan de vader hoe muzikaal de kleine Gabriel wel niet was. En zo werd Fauré’s toekomst als vanzelf voor hem uitgestippeld.

Wereld
De kerk, de salon, romantische affaires, eeuwige vrijgezel, hoe tegenstrijdig lijkt dit alles. Geen wonder dat Fauré een onbegrepen positie innam. Tijdens zijn eerste post als organist in Rennes was de priester zelfs boos geworden, omdat Fauré als organist begeleidde in de diabolische opera Faust van Gounod.

-Cantique de Jean Racine

Psychologen mogen duiden waarom de gepassioneerde Fauré hopeloze relaties aanging met bedeesde vrouwen (Marianne Viardot, Marie Frémiet). Hij was waarschijnlijk gelukkiger in zijn buitenechtelijke affaires, zoals met Emma Bardac, de latere (tweede) echtgenote van Debussy. Voor haar dochtertje Hélène componeerde Fauré de suite Dolly (bijnaam van het dochtertje). Het is overigens geen uitgemaakte zaak dat Fauré de vader van het meisje was.

-Suite Dolly

Emma Bardac was ook de muse van La Bonne Chanson, de indrukwekkende liedcyclus naar een reeks liefdesgedichten van Verlaine. Naar verluidt reageerde Saint-Saëns geschokt op de liederen. Niet vanwege de erotiek, maar vanwege de gedurfde harmonieën en doorwrochte opzet.

-L'hiver a cessé uit La Bonne Chanson

Fauré leed onder de afgebroken verloving met Marianne Viardot en het slechte huwelijk met Marie Frémiet. Met Marie kreeg hij twee zoons, Emmanuel en Philippe. De anders zo goedmoedige Fauré reageerde daarnaast verbitterd op het gebrek aan artistieke erkenning. Zijn tijdgenoten waardeerden eerder zijn innemende karakter dan zijn muziek. Gelukkig vond hij emplooi op de alternatieve podia van de salons, zoals die van de Princesse Edmond de Polignac.

-Romance sans paroles

Keerpunt in Fauré’s carrière waren de benoemingen aan het Parijse conservatorium. Vanaf 1896 doceerde hij compositie. Ravel, Koechlin, Enescu en Nadia Boulanger behoorden tot zijn leerlingen. In 1905 werd hij directeur van het Conservatorium. De jarenlang getergde Fauré saneerde de conservatieve opleiding zo rigoureus, dat zijn vijanden hem Robespierre noemden. Voor componeren had hij toen minder tijd. Pas tijdens de oorlog werd hij productiever.

Ouderdom
In 1920, 75 jaar oud, stopte hij met zijn werkzaamheden aan het conservatorium, waarop zijn hervormingen meteen weer werden teruggedraaid. Zijn late meesterwerken, waaronder de Tweede Cellosonate en het Tweede Pianokwintet, brachten eindelijk roem. De toch al knappe man was mooi oud geworden, met een flinke bos grijs haar en een snor die het tijdvak eer aan deed. Helaas overschaduwde zijn slechte gezondheid en totale doofheid deze periode.

-Kwintet op.115

Zijn laatste meesterwerken waren het Pianotrio (piano, klarinet of viool, cello) en het Strijkkwartet. In dat laatste en enige kwartet liet hij eindelijk de piano, het controlepaneel van vrijwel al zijn kamermuziek, achter zich. In het lange middendeel (Andante) lijkt alles samen te komen: eindeloze zanglijnen, melancholie (spleen), bespiegelingen, verholen erotiek.

-Strijkkwartet

Het verhaal gaat dat Fauré in zijn laatste ogenblikken zijn beide zoons bij zich riep. Hij zei dat ze het zich niet moesten aantrekken wanneer zijn muziek vergeten werd. Dat gaat nu eenmaal zo, het overkwam Saint-Saëns en anderen. 'Het is niet belangrijk', aldus Fauré: 'Ik heb gedaan wat ik kon... moge God mij oordelen!'

-In paradisum uit Requiem

(HJ)