Velen associëren Wagners opera's met gesnuif en gebrul van mannen in beestenvellen. Hoe anders is het oordeel van Wagners grootste criticus, de filosoof Nietzsche, die zijn voormalige vriend de 'grootste miniaturist van de muziek' noemt, 'die in de kleinste ruimte een eindeloze hoeveelheid zin en zoetheid perst.' Voor Nietzsche was dit alles een symptoom van decadentie; en toch geeft zijn uitspraak heel mooi weer welke schatten je gaat ontdekken wanneer je je in Wagners wereld begeeft: mysterieuze 'fantasy'-verhalen rond de liefdesdrank van Tristan en Isolde, de speer van Wotan, de vlammenzee rond Brünhilde, het zwaard van Siegfried... Maar de eigenlijke hoofdpersoon is het orkest, dat vanuit de diepte de werkelijke intenties en gevoelens van al die helden met moedercomplexen belicht. Beginnende Wagnerianen doen er goed aan eerst een cd te beluisteren met orkestrale highlights, om zo een beetje in deze complexe, maar fascinerende wereld thuis te raken. (HJ)
meer
Er zijn weinig componisten die zó met het symfonische repertoire verbonden zijn als Gustav Mahler. Symfonieën componeren was echt Mahlers 'corebusiness': in alle opzichten ontwikkelde hij de symfonie door tot aan, en tot voorbij haar grenzen. Mahlers symfonieën zijn bijna allemaal zeer lang, vragen om een zeer groot orkest en ze zijn vooral groots in hun expressie. Rustiek-mythische sferen (het begin van de Eerste), afschrikwekkende chaos (het einde van de Zesde), grootse visioenen (begin van het laatste deel van de Tweede), vrolijke deuntjes (opening Vierde), romantische melancholie (het beroemde adagio van de Vijfde), natuurevocaties (de Derde), megalomane orkesterupties (de Achtste) en hemeltergende, bijna atonale klanken (het fantastische adagio van de onvoltooide Tiende): Mahlers palet is onuitputtelijk. Zijn symfonieën zijn meeslepende maar ook wel uitputtende kost, en af en toe wellicht ietwat 'over the top'. Wat dat betreft bewijzen zijn orkestliederen dat Mahler ook zeer subtiel en verfijnd kon componeren. In Nederland is Mahler dankzij zijn hechte band met het Concertgebouworkest (al tijdens zijn leven!) zeer populair. (TC)
Mendelssohn wordt vaak met Mozart vergeleken. Beiden waren wonderkinderen, beiden hadden een getalenteerde zus en beiden stierven jong. Mendelssohn, zoon uit een tot het christendom bekeerd welgesteld joods gezin, bleek al zeer jong een muzikaal fenomeen dat ook nog kon dichten en schilderen. Als componist keek Mendelssohn meer achterom dan vooruit: zijn grote voorbeelden waren
Bach,
Händel en
Mozart.
Het was Mendelssohn die Bach weer uit de vergetelheid haalde en de eerste zet gaf aan de Bachrevival die sindsdien nog steeds voortduurt. Een eeuw na de première voerde Mendelssohn namelijk Bachs
Mattheüspassie voor het eerst weer uit. Dat was in 1829.
Drie jaar eerder, dus op zijn 17de, had hij zijn meesterlijke ouverture
A midsummer night's dream op.21, gecomponeerd naar het toneelstuk van Shakespeare. Het is een van de absolute topstukken uit de orkestmuziek aller tijden. Ook zijn
Vioolconcert in e op.64 behoort tot een van de mooiste in de 19de eeuw. Verder schreef hij tijdens zijn reizen door Europa de briljante
Italiaanse symfonie, de
Schotse symfonie en de ouverture
Die Hebriden.
Hoewel hem in zijn muzikale carrière alles voor de wind ging, maakte zijn zwakke gestel hem emotioneel kwetsbaar. De dood van zijn lievelingszus Fanny werd hem fataal: Mendelssohn stierf in hetzelfde jaar, 38 jaar oud. (SvdP)
Afkomstig uit een klein Oostenrijks boerendorpje begon Bruckner al vroeg muzieklessen te volgen, en zou dat nog lang blijven doen. Door een mengsel van leergierigheid en knagende onzekerheid stortte Bruckner zich van de ene studie in de andere, en hij toonde zich een fanatieke maar ook uitzonderlijk getalenteerde leerling. Componeren deed hij al snel, maar alles van vóór zijn 39e zag hij slechts als oefeningen. Bruckner zou nooit een heel stabiele componist worden en moest het hebben van korte fases van creatieve energie. Daarna kon het redigeren beginnen; vooral bij zijn symfonieën leidde dat tot een onoverzienbare hoeveelheid versies. En ook dát had te maken met zijn zelfvertrouwen, hij was gevoelig voor kritiek. De première van de Derde Symfonie was zelfs een drama: een groot deel van het publiek verliet de zaal, en er verscheen een vernietigende recensie. Gelukkig groeide de waardering voor zijn werk, en de grote Brahms was bij zijn begrafenis. Hopelijk heeft Bruckner het gezien… (TC)
Wie de biografie van Zoltán Kodály leest, kan dat niet anders doen dan met stijgende verbazing. Hij bereikte niet alleen de respectabele leeftijd van 84, maar is bovendien bijna zijn hele leven verbijsterend productief geweest – en dan ook nog met groot succes. Naast het componeren was Kodály actief als dirigent, (ethno-)musicoloog, pedagoog, taalkundige en filosoof. En in al deze vakken heeft hij baanbrekend werk verricht, met een zeldzame gedrevenheid en passie. Om slechts één voorbeeld te noemen: samen met zijn vriend Bartók werkte hij aan een tiendelig, uitputtend naslagwerk over Hongaarse volksmuziek, dat vanaf 1951 verscheen, met zo’n duizend pagina’s per deel. Maar ook met zijn composities heeft Kodály succes geboekt, met als hoogtepunt de ‘Psalmus hungaricus’ (1923) en de opera ‘Háry János’ (1926), die een internationale doorbraak voor Kodály betekenden. Vocale muziek, vooral koormuziek, maakt de kern uit van zijn oeuvre, maar ook zijn kamer- en orkestmuziek maken indruk. Meesterwerken als ‘Laudes organi’, geschreven in het jaar vóór zijn dood, tonen dat zijn creatieve energie tot het bittere einde onverminderd voortging: dat was Kodály ten voeten uit. (TC)
César Franck was tegelijkertijd een wonderkind en een laatbloeier. Zijn ouders zagen al snel zijn enorme talent, maar hadden vooral interesse in het geld en de roem die zij hiermee zouden verwerven… Zijn ouders bleven hem dan ook vooral zien als pianovirtuoos, waardoor het componeren op de tweede plaats kwam. Helaas ging het met zijn virtuosendom minder florissant dan zijn ouders hadden gehoopt, en ging hij zijn geld meer en meer verdienen als docent en organist. Componeren bleef op de achtergrond, maar intussen kreeg hij wel prominente leerlingen als Henri Duparc. Tegen wil en dank ontstond er zelfs een soort ‘Franck-school’ van leerlingen, die hem liefkozend hun ‘Pater seraphicus’ noemden. Pas tegen zijn vijftigste begon Franck als componist enige bekendheid te krijgen, en vanaf zijn 52e begon eindelijk een vruchtbare en productieve periode als componist, die tot aan zijn dood (op zijn 68e) duurde. Franck is vooral beroemd geworden met zijn instrumentale muziek, met als hoogtepunt de populaire vioolsonate in A. Daarnaast werd zijn kleine verzameling orgelwerken bijzonder invloedrijk. (TC)
Voor de een was hij een collaborateur, voor de ander het artistieke geweten tijdens de stalinistische terreur: ondanks zijn traditionele en makkelijk in het gehoor liggende stijl weten we nog steeds niet wie hij eigenlijk was. In 1936 kwam Sjostakovitsj in conflict met Stalin zelve vanwege de al te gewaagde opera Lady Macbeth van Mtsensk. Noodgedwongen besloot de componist zich te conformeren aan het regime: zijn Vijfde Symfonie van het jaar daarop droeg als ondertitel: 'De reactie van een Sovjetartiest op gerechtvaardige kritiek'. Om de arbeider cultureel te verheffen ontwikkelde Sjostakovitsj een eenvoudige stijl; tegelijkertijd wist hij met dit toegankelijke materiaal enorm geladen spanningsbogen te creëren. Ogenschijnlijk voegde de componist zich dus naar de wensen van de macht, maar tegelijkertijd is er maar weinig muziek die het lijden van het Russische volk op zo'n indringende wijze heeft weten te peilen. (HJ)
Met zijn verwrongen blik en verwilderde haardos behoort Ludwig van Beethoven tot de meest archetypische verschijningen van de westerse cultuur. Zijn belang voor de klassieke muziek is nauwelijks te overschatten: de schokgolven van zijn Grosse Fuge en de Hammerklaviersonate waren tot ver in de 20e eeuw merkbaar. Beethovens muziek was er niet om feodale en kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders te vleien. Zijn composities waren eerder merktekens op het pad van zijn eigen individuatie; soms plagerig en sardonisch, dan weer woedend en sarcastisch, maar altijd met een diepe compassie voor minderbedeelden. 'Dat de ongelukkige zich mag troosten met het vinden van een lotgenoot' schreef Beethoven in het Heiligenstädter Testament. Beethovens oeuvre wordt vaak in drie periodes verdeeld. Gedurende de eerste periode bouwde Beethoven voort op wat Haydn en Mozart hem hadden aangereikt ('Mozarts geest uit Haydns handen'). Kenmerkend voor deze periode zijn de Kwartetten op.18, de beide eerste symfonieën, de Sonate Pathétique en de Mondscheinsonate. De confrontatie met toenemende doofheid (waarvan het voornoemde Heiligenstädter Testament getuigenis aflegde) markeert het begin van de tweede periode. Tot deze middenperiode behoren meesterwerken als de Derde Symfonie 'Eroïca', de Vijfde Symfonie 'Noodlot', de Zesde Symfonie 'Pastorale', het Vierde en Vijfde Pianoconcert, de Sonata Appassionata (pianosonate nr.23) en de opera Fidelio. De laatste periode wordt gekenmerkt door muziek van een ongehoorde visionaire kracht, alsof alle grenzen doorbroken moeten worden: 'Alle Menschen werden Brüder' (aldus de koorfinale van de Negende Symfonie). Tot deze periode behoren ook de Kwartetten op.127-135, de Pianosonates nr.28-32 en de Missa Solemnis. (HJ)
Gustav Holst is een componist die niemand lijkt te kennen, al kent iedereen The Planets. Dit gebrek aan relatieve roem is een raadsel, want de kwaliteit van Holsts koor- en orkestmuziek (inclusief een aantal schitterende werken voor harmonieorkest)is meestal hoog. Misschien komt het mede door Holsts afkeer van publiek vertoon. Zo legde hij zich na het succes van The Planets toe op meer introverte onderwerpen, waaronder de prachtige Hymn of Jesus uit 1917. Dit is typisch een werk waarvan jeje bij kennismaking afvraagt waarom het niet algemeen bekend is (al schijnt het werk destijds wel succes te hebben gehad). Er is echter ook iets aan de hand met de continuïteit van Holsts ontwikkeling als componist, alsof technische uitdagingen hemmeer prikkelden dan een consistente stijl. Grove Music Online haalt in dit verband een intrigerende uitspraak van Holsts dochter Imogen aan: ‘As soon as he had made his point, he stopped’. (HJ)
Wie was Johannes Brahms? We kennen allemaal het beeld van de oude, gezette man, die zijn ware gelaat verbergt achter een grote grijze baard. Velen associëren zijn muziek met herfstachtige weemoed. Van een troostende schoonheid die de pijn lijkt te verraden van gemiste kansen. Streng was het oordeel van de filosoof Nietzsche, die hem de 'melancholie van de onmacht' toedichtte. Maar getuigt Brahms' muziek werkelijk van zoveel onvermogen? Was hij hopeloos ouderwets, zoals de aanhangers van Wagner beweerden? Of was hij de 'Progressieve', zoals Schönberg veel later beweerde? Wie Brahms' leven nader beschouwt, maakt kennis met een man die bot en afstandelijk kon zijn, maar ook warm en edelmoedig. Voor minderbedeelden was hij zeer behulpzaam. Hij had ook een groot talent voor vriendschap, al was hij soms wel een beproeving voor zijn vrienden. Opvallend waren zijn platonische relaties met vrouwen. Maar zelfs Clara Schumann, zijn meest toegewijde vriendin, verklaarde na 25 jaar vriendschap dat Brahms nog steeds een raadsel voor haar was. Het is vreemd dat hij met geen van deze vrouwen intiemere betrekkingen aanging. Mogelijk heeft dit te maken met zijn ervaringen in het Hamburgse bordeel, waar hij als dertienjarige bijverdiende met pianospelen. Hoe dan ook, dit trauma heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden een grote liefde te ontwikkelen voor volks- en amusementsmuziek. De sporen van de Lichte Muze zijn overal in zijn werken terug te vinden. Veel tijdgenoten waardeerden Brahms echter vooral vanwege zijn meer doorwrochte kamermuziek en symfonieën. In deze eerbiedwaardige genres gold Brahms als de ware erfgenaam van Beethoven. Hij schreef echter ook talloze liederen en koorwerken, die zeker zo mooi zijn. Soms lijkt het alsof we hier een glimp van de ware Brahms kunnen opvangen, want de teksten die hij koos gaan vaak over fundamentele levensvragen. Hij had een grote kennis van de Bijbel. Toch leek hij meer geïnteresseerd te zijn in stoïcijnse berusting dan in de christelijke verlossing. Wie was Johannes Brahms? Misschien bewaarde hij zijn meest intieme gevoelens voor zijn muziek. (HJ)
Vanwege zijn op volksmuziek gebaseerde vroege orkestwerken (Symfonische Variaties en Concert Voor Orkest) wordt Witold Lutoslawski nog wel eens de Poolse Bartók genoemd. Toch was het juist in zijn Musique Funèbre À La Mémoire Béla Bartók (1958) dat hij nieuwe wegen insloeg. Een radio uitzending van John Cage’ Concerto For Piano maakte grote indruk. Onder invloed van diens ideeën liet Lutoslawski in sommige passages van zijn composities meer vrijheid aan de spelers. Daarmee stond Lutoslawski in één klap samen met Penderecki en Panufnik middenin de Poolse avant-garde. Grote caleidoscopische composities als de Tweede Symfonie en het Livre Pour Orchestre zagen het licht. Stuk voor stuk werken met een soms hallucinerende klankrijkdom. In dezelfde tijd componeerde Lutoslawski ook twee grote vocale cycli waarin hij bij Ravel en Debussy aanknoopt. Vooral Debussy’s adagium dat muziek begint waar het woord eindigt, vond gehoor in bijzonder fijnzinnige composities als Paroles Tisées (1965) en Les Espaces Du Sommeil (1975). Lutoslawski’s ervaringen als bevlogen dirigent van eigen werk droegen ertoe bij dat zijn componeerstijl zich aan het einde van jaren zeventig verder verfijnde, zoals in de Derde Symfonie. De charmante cyclus Chantefleurs Et Chantefables (1990) is ongetwijfeld een van Lutoslawski’s toegankelijkste late werken. Opnieuw met een dikke knipoog naar de Franse muziektraditie. (JWvR)